Naar de gymnospermen zijn de eerste zaadplanten, volledig onafhankelijk van water reproductie. De belangrijkste gymnospermen in Brazilië zijn de araucaria's, ook bekend als Paraná-den.
We hebben een voorbereid lijst met gymnosperm-oefeningen zodat u uw kennis van de eerste zaadplanten kunt testen.
Bekijk meer
Docent biologie ontslagen na les op XX- en XY-chromosomen;...
Cannabidiol gevonden in gewone plant in Brazilië brengt nieuw perspectief...
U kunt de feedback raadplegen en deze lijst met oefeningen opslaan in PDF aan het einde van de post!
1) Gymnospermen zijn onderverdeeld in vier phyla met levende vertegenwoordigers: Cycadophyta, Ginkgophyta, Conipherophyta en Gnetophyta. Van deze phyla valt er één op als de meest verwant aan angiospermen. Markeer het alternatief dat deze groep aangeeft.
a) Cycadofyta.
b) Ginkgophyta.
c) Coniferophyta.
d) Gnetofyta.
2) (UFPR) Schrijf in de onderstaande vraag de som van de juiste items in de juiste ruimte.
De Paraná-den – Araucaria angustifolia
01) Araucaria-bossen komen uitsluitend voor in Zuid-Brazilië, omdat dit een regio is met hogere temperaturen, wat bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de soort.
02) Araucaria is het geslacht waartoe de soort behoort Araucaria angustifolia.
04) De Paraná-den behoort tot de groep van de angiospermen, omdat het een zaadsoort vormt die in de volksmond pijnboompitten wordt genoemd.
08) De bestuiving van de Paraná-den wordt uitgevoerd door vogels, terwijl de verspreiding van de zaden door de wind plaatsvindt.
16) De namen van de auteurs die naast de wetenschappelijke naam van de Paraná-den verschijnen, zijn degenen die verantwoordelijk zijn voor de ontdekking van de Araucaria-bossen.
32) De Paraná-den behoort tot de groep coniferen, die een reeks soorten van opmerkelijke economische waarde omvat.
64) Het centrale gebied van voorkomen van Araucaria-bossen in Brazilië is onderhevig aan een subtropisch klimaat, met vorst.
3) (UECE) Overweeg de onderstaande kenmerken:
Kenmerken die gemeenschappelijk zijn voor gymnospermen en angiospermen:
a) alleen I en III.
b) alleen I en IV.
c) II, III en IV.
d) I, II en III.
4) We zeggen dat gymnospermen er zeker in zijn geslaagd om de terrestrische omgeving te veroveren, aangezien deze planten geen water nodig hebben voor bemesting. Markeer de naam van de structuur die deze onafhankelijkheid van water mogelijk maakte.
fruit.
b) Bloemen.
c) Zaden.
d) Stuifmeelkorrels.
e) Gevlagde gameten.
5) Gymnospermen hebben een naakt zaad, dat wil zeggen zonder een vrucht rond deze structuur. Naast deze opvallende eigenschap kunnen we nog een aantal andere kenmerken noemen die aanwezig zijn in deze groep planten. Markeer uit de onderstaande alternatieven het enige alternatief dat wijst op een kenmerk dat afwezig is in gymnospermen.
a) Geleidende vaten voor sap.
b) Bladeren.
c) Stengels.
d) Wortel.
ik) Bloemen.
6) Een van de meest opvallende kenmerken van naaktzadigen is de aanwezigheid van zaden. Deze structuur, ook aanwezig in angiospermen, is verantwoordelijk voor de bescherming van het embryo en de voeding ervan. Markeer het alternatief dat correct de structuur aangeeft waaruit het zaad is voortgekomen.
a) Het zaad wordt gevormd door de ontwikkeling van de eierstok.
b) Het zaad wordt gevormd door de ontwikkeling van de zaadknop.
c) Het zaad wordt gevormd door de ontwikkeling van de stamper.
d) Het zaad wordt gevormd door de ontwikkeling van de spore.
7) Bij gymnospermen was een zeer belangrijke evolutionaire nieuwigheid de stuifmeelkorrel, die definitief een einde maakte aan de afhankelijkheid van water voor voortplanting. Bestuiving in deze groep planten vindt normaal gesproken plaats door wind, een proces genaamd:
a) arokolie.
b) anemofilie.
c) zoöfilie.
d) entomofilie.
e) ornithofilie.
8) (UFSM) Analyseer het citaat: "Het zwemmen van de antherozoïden wordt vervangen door de groei van de pollenbuis". Bij welke plantengroep vond dit substitutieverschijnsel voor het eerst plaats?
a) Bryofyten.
b) Pteridofyten.
c) Gymnospermen.
d) Angiospermen – Eenzaadlobbigen.
e) Angiospermen – tweezaadlobbigen.
9) (UNIPAR) De Paraná-den (Araucaria angustifolia) heeft planten die dennenappels dragen, waar eetbare structuren die pijnboompitten worden genoemd, worden geproduceerd.
De hierboven gemarkeerde termen verwijzen respectievelijk naar:
a) gametofyt - vrouwelijke strobili - zaad.
b) sporofyt - vrouwelijke strobilus - zaad.
c) sporofyt — mannelijke strobilus — zaad.
d) sporofyt - fruit - vrouwelijke strobili.
e) gametofyt — zaad — vrouwelijke kegel.
10) De phylum Coniferophyta heeft bekende vertegenwoordigers. In Brazilië kan deze stam bijvoorbeeld worden voorgesteld door de araucaria's. De planten van deze stam krijgen deze naam omdat ze conische voortplantingsstructuren hebben, genaamd:
a) stuifmeelkorrels.
b) sporofyt.
c) strobili.
d) archegonium.
e) oosfeer.
1-d
2 — 02, 32, 64
3-d
4-d
5 — En
6 — b
7 — geb
8 — ca
9 — geb
10 — ca
Klik hier om deze lijst met oefeningen in PDF op te slaan!
Zie ook: