A Vorming van moderne nationale staten gebeurde tijdens het einde van Lage Middeleeuwen, een periode gekenmerkt door het inzicht van enkele rijke edelen dat de feodalisme voldeden niet meer aan hun behoeften.
Dit wetende, laten we het oplossen oefeningen over de vorming van moderne nationale staten die het team van Escola Educação speciaal voor jou heeft geselecteerd?
Bekijk meer
Wetenschappers gebruiken technologie om geheimen in oude Egyptische kunst te ontrafelen...
Archeologen ontdekken prachtige graven uit de Bronstijd in…
1 — (Pucsp) “De koninklijke troon is niet de troon van een man, maar de troon van God zelf. Koningen zijn goden en nemen op de een of andere manier deel aan goddelijke onafhankelijkheid. De koning ziet van verder en van hoger; men moet geloven dat hij beter ziet…” (Jacques Bossuet.).
Deze uitspraken van Bossuet verwijzen naar de context:
a) van de twaalfde eeuw, in Frankrijk, waar er een diepe breuk was tussen kerk en staat vanwege het feit dat de paus de monarchale macht probeerde uit te oefenen als vertegenwoordiger van God.
2. Het verval van het feodalisme maakte de ontwikkeling mogelijk van een nieuwe politieke configuratie, bekend als de moderne staat, die werd gekenmerkt door:
a) soevereiniteit van de kerk, territoriale eenwording, afgebakende grenzen, centralisatie van de macht in de handen van de vorst.
b) soevereiniteit van het koninkrijk, territoriale eenwording, afgebakende grenzen, centralisatie van de macht in handen van de vorst.
c) soevereiniteit van het koninkrijk, territoriale eenwording, afgebakende grenzen, centralisatie van de macht in de handen van de Kerk.
d) soevereiniteit van het koninkrijk, territoriale eenwording, afwezigheid van afbakening van grenzen, centralisatie van de macht in handen van de vorst.
3 — Wat was een van de pijlers van de moderne staat?
a) De opkomst van de kerk, houder van een gecentraliseerde macht die niet zou lijden onder inmenging van de koning. Zijn invloed zou worden uitgeoefend op de bevolking en het territorium.
b) De opkomst van de bourgeoisie, houder van een gecentraliseerde macht die niet zou lijden onder inmenging van de kerk. Zijn invloed zou worden uitgeoefend op de bevolking en het territorium.
c) De opkomst van de koning, houder van een gecentraliseerde macht die niet zou lijden onder inmenging van de kerk. Zijn invloed zou worden uitgeoefend op de bevolking en het territorium.
d) De opkomst van de bourgeoisie, houder van een gecentraliseerde macht die geen last zou hebben van inmenging van de koning. Zijn invloed zou worden uitgeoefend op de bevolking en het territorium.
4 — Om hun autonomie te versterken en te garanderen, investeerden monarchieën in:
a) professionele legers.
b) intellectuele studies.
c) handmatige studies.
d) universiteiten.
5 — (UEL) Rond de 16e eeuw werd hij geassocieerd met de vorming van Europese nationale monarchieën:
a) de vraag naar protectionisme van de kant van de opkomende handelsbourgeoisie en de verspreiding van een absolutistische politieke ideologie.
b) de politiek-economische bevestiging van de feodale aristocratie en de liberale ideologische steun voor de centralisatie van de staat.
c) overzeese navigatie en veroveringen en de wens om een wereldeconomie met een vrije markt tot stand te brengen.
d) de groei van het contingent boerenarbeid en de aanwezigheid van de burgerlijke opvatting van de dictatuur van het proletariaat.
e) de opkomst van een religieuze culturele voorhoede en de sterke invloed van het Franse scepticisme dat het goddelijk recht van koningen verdedigt.
6 — Wat waren de belangrijkste moderne nationale staten?
a) Engeland, Frankrijk, Portugal en Zweden.
b) Noorwegen, Frankrijk, Portugal en Spanje.
c) Engeland, Frankrijk, Denemarken en Spanje.
d) Engeland, Frankrijk, Portugal en Spanje.
7 — Europese naties creëerden hun eigen vorm van politieke centralisatie op basis van:
a) Crisis van het feodalisme, opkomst van de bourgeoisie, maritieme expansie, commerciële ontwikkeling en bevolkingsgroei.
b) Crisis van het feodalisme, opkomst van de monarchie, maritieme expansie, commerciële ontwikkeling en bevolkingsgroei.
c) Crisis van het feodalisme, opkomst van het lutheranisme, maritieme expansie, commerciële ontwikkeling en bevolkingsgroei.
d) Crisis van het feodalisme, opkomst van de bourgeoisie, uitbreiding van de kerkelijke macht, commerciële ontwikkeling en bevolkingsgroei.
8 — De bourgeoisie was verantwoordelijk voor het ontstaan van vrije kermissen, die de ontwikkeling van de handel op gang brachten. Hoe heette deze periode?
a) Culturele en stedelijke renaissance.
b) Commerciële en stedelijke renaissance.
c) Commerciële en culturele renaissance.
d) Commerciële, stedelijke en artistieke renaissance.
9 — (FUVEST) – In het vormingsproces van de nationale staten van Frankrijk en Engeland kunnen de volgende aspecten worden onderscheiden:
a) versterking van de macht van de adel en vertraging van de vorming van de moderne staat.
b) uitbreiding van de afhankelijkheid van de koning van feodale heren en de kerk.
c) desintegratie van het feodalisme en politieke centralisatie.
d) achteruitgang van de koninklijke macht en crisis van het commerciële kapitalisme.
e) verzwakking van de bourgeoisie en evenwicht tussen staat en kerk.
10 — De ____________ werd de belangrijkste figuur in de Europese samenleving.
een) bisschop
b) paus
c) priester
d) koning
1 —D
2 — B
3 — C
4 — EEN
5 — De
6 — D
7 — De
8 — B
9 — C
10 —D
Klik hier en download de lijst met oefeningen over de vorming van moderne nationale staten in pdf
Zie meer op: