John Dewey was een Amerikaanse filosoof en pedagoog die hielp bij de oprichting van pragmatisme, een filosofische denkrichting die populair was in het begin van de 20e eeuw.
Hij speelde ook een belangrijke rol in de progressieve beweging in het onderwijs, omdat hij er sterk van overtuigd was dat het beste onderwijs bestaat uit 'leren door te doen'.
Bekijk meer
Ontdek de biografie van Magda Soares en haar belangrijkste werken
Wie was Emmi Pikler? Ontdek de geschiedenis en methodologie ervan
John Dewey werd geboren op 20 oktober 1859 in Burlington, Vermont. Hij was de derde van vier kinderen van Archibald Dewey en Lucina Artemisia Rich. Zijn vader was een plaatselijke koopman die van literatuur hield. Zijn moeder bezat een streng moreel besef gebaseerd op haar geloof in de calvinisme.
Hij leerde andere culturen kennen door Ierse en Frans-Canadese nederzettingen in de buurt van zijn huis te observeren. Als kind werkte hij bij het bezorgen van kranten en op een houtzagerij. Tijdens een bezoek aan zijn vader, die in het leger van Virginia diende, zag hij de gruwel van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) uit de eerste hand.
Omdat hij niet wist welke carrière hij moest nastreven, overwoog Dewey een carrière als professor. Na enige tijd op zoek te zijn geweest naar een baan, kreeg hij van zijn neef, directeur van een seminarie (een plaats waar priesters worden opgeleid) in Pennsylvania, een baan als leraar. Hij heeft daar twee jaar gediend.
Dewey las in zijn vrije tijd over filosofie. Toen zijn neef stopte, verloor Dewey uiteindelijk zijn baan. Hij keerde terug naar Vermont om de enige leraar op een privéschool te worden.
John Dewey studeerde af aan de Universiteit van Vermont en bracht drie jaar door als leraar op een middelbare school in Oil City, Pennsylvania. Daarna studeerde hij een jaar bij G. Stanley Hall aan de Johns Hopkins University in het eerste psychologielaboratorium van Amerika.
Na het afronden van zijn doctoraat aan de Johns Hopkins, ging Dewey bijna tien jaar lesgeven aan de Universiteit van Michigan. In 1894 aanvaardde Dewey de functie van voorzitter van de afdeling filosofie, psychologie en pedagogiek aan de Universiteit van Chicago.
Het was aan de Universiteit van Chicago dat Dewey de opvattingen begon te formaliseren die zo sterk bijdroegen aan de denkrichting die bekend staat als pragmatisme.
Dewey verliet uiteindelijk de Universiteit van Chicago en werd van 1904 tot aan zijn pensionering in 1930 hoogleraar filosofie aan de Columbia University. In 1905 werd hij voorzitter van de American Psychological Association.
Hij waarschuwde als een van de eersten voor de gevaren van de machtsovername van Adolf Hitler (1889-1945) in Duitsland en de Japanse dreiging in het Verre Oosten. Hij stierf op 1 juni 1952.
Het belangrijkste punt dat door pragmatisme wordt bepleit, is dat de waarde, waarheid of betekenis van een idee ligt in de praktische gevolgen ervan. Dewey hielp ook bij het opzetten van verschillende pedagogische studielaboratoria aan de Universiteit van Chicago, waar hij zijn pedagogische theorieën direct kon toepassen.
Dewey's werk had een vitale invloed op de psychologie, het onderwijs en de filosofie. Hij wordt vaak beschouwd als een van de grootste denkers van de 20e eeuw. Zijn nadruk op progressief onderwijs droeg in hoge mate bij tot het gebruik van experimenten in plaats van een autoritaire benadering van onderwijs.
Dewey heeft in de loop van zijn carrière meer dan 1.000 boeken, essays en artikelen gepubliceerd over een breed scala aan onderwerpen, waaronder onderwijs, kunst, natuur, filosofie, religie, cultuur, ethiek en democratie.
Dewey was er vast van overtuigd dat onderwijs niet alleen zou moeten gaan over leraren die studenten irrationele feiten leren die ze snel zouden vergeten.
Hij pleitte ervoor dat de manier van leren een reis van ervaringen zou moeten zijn, voortbouwend op elkaar, nieuwe ervaringen creërend. Dewey vond ook dat scholen probeerden een wereld te creëren die gescheiden was van de levens van studenten.
Schoolactiviteiten en levenservaringen van leerlingen moeten met elkaar verbonden zijn. Als dit niet zou gebeuren, zou echt leren onmogelijk zijn.
Door studenten af te snijden van hun psychologische banden, dat wil zeggen, van de samenleving en het gezin, zou hun leertraject minder zinvol worden en het leren daardoor minder memorabel worden. Evenzo moesten scholen leerlingen voorbereiden op het leven in de samenleving.
Mensen hebben de krachten die ze bezitten nooit volledig gebruikt om het goede te bevorderen, omdat ze naar een macht van buitenaf kijken om het werk te doen waarvoor ze verantwoordelijk zijn.
Leren? Zeker, maar leef en leer eerst voor het leven, in het leven.
We denken alleen als we met een probleem worden geconfronteerd.
Onderwijs is een sociaal proces, het is ontwikkeling. Het is geen voorbereiding op het leven, het is het leven zelf.
De vraag naar vrijheid is een vraag naar macht.
De diepste drang in de menselijke natuur is het verlangen om belangrijk te zijn.